Ik dacht altijd dat Godeen kwade god was – Elim

Ik dacht altijd dat God
een kwade god was

De vijfde keer dat ik Faruch ontmoette was bij mij thuis en ik zei tegen hem dat ik ook graag wilde geloven in Jezus. Ik bad toen met mijn ogen dicht en vroeg de duivel van mij weg te gaan.

 

Ik ben in een orthodox Islamitisch gezin opgegroeid. Mijn vader was streng gelovig, maar mijn moeder was vrijer. Mijn broer ging de weg van mijn vader, maar ik ging de weg van mijn moeder, die mij beschermde. Mijn vader was soms boos op me en zei dan een tijdje niets. Een andere keer wilde hij me geld geven als ik mee ging bidden.
Na drie verschillende scholen ging ik naar de universiteit. Ik was toen 18.
Ik dacht altijd dat God geen goede God was, maar een kwade. En daarom wilde ik God niet dienen. Hij had geen plaats in mijn leven.

Ik was niet gelukkig. En nadat mijn moeder vijftien jaar geleden overleed aan kanker, werd dit alleen maar erger. Ik was altijd depressief, geestelijk moe. Ik vond het heel erg dat mijn moeder er niet meer was. Ik wilde altijd alleen zijn, ik zonderde mij af. Van iets kleins moest ik al huilen.

Toen kreeg ik negen maanden geleden contact met een collega van mijn werk. Na een paar weken was ik jarig, maar ik vierde mijn verjaardag al een paar jaar niet meer. Deze collega, hij heet Faruch, belde me om me te feliciteren en vroeg me mee om te gaan eten.
Hij vroeg of ik moslim was. Ik zei ‘nee, ik geloof niet, volgens mij bestaat God niet’. Faruch zei dat hij moslim was geweest, maar nu christen was. Hij zei ook dat ik een geestelijk probleem had. Hij nodigde me uit om samen met hem bijbel te lezen. Toen kwam ik bij hem thuis en we lazen Matteus hoofdstuk 5. Faruch las dit voor en ik luisterde. Nadat hij gelezen had, pakte hij mijn hand en ging bidden. In die weken dat ik met hem sprak, zag ik hoe anders christenen waren dan moslims. Ik kreeg van hem ook een Nieuwe Testament. Hij zei dat ik dat moest lezen. Soms las ik er een beetje in. Faruch vroeg altijd aan mij of ik al iets had gelezen. ‘Ja, zei ik, maar heel weinig’.

Er was een oorlog in mij. Wie heeft gelijk? De moslims of de christenen? Toch vond ik het heel mooi wat ik las in het Evangelie. Ik zag een groot verschil tussen het geweld van de Islam en de liefde van de christenen. Wat ik in het evangelie las, paste bij wat ik zelf ook altijd al dacht. De vijfde keer dat ik Faruch ontmoette was bij mij thuis en ik zei tegen hem dat ik ook graag wilde geloven in Jezus. Ik bad toen met mijn ogen dicht en vroeg de duivel van mij weg te gaan.
Ik begon meer te lezen en begon in te zien wat ik verkeerd deed en dat ik slecht van God dacht. Ik begon in die tijd ook zelf te bidden en om vergeving te vragen en ik kreeg steeds meer rust. En ook liefde voor God, voor Jezus Christus. Faruch zei dat we allemaal zondaars waren, maar dat God vergeeft. Dat raakte mijn hart, want ik deed slechte dingen, ik loog veel en had geen respect voor mijn vader.

Toen ik over de vergeving hoorde wilde ik die ook graag ontvangen. Zo ontdekte ik dat God vergeeft en dat iedereen een zondaar is. God vergaf mij en ik kan nu ook anderen vergeven. Ik ontdekte dat wij niet knechten van God zijn, maar kinderen van de Vader. Ik kreeg rust en hoop om te leven. De depressie werd minder.

Ik kwam zonder problemen uit Iran. Dat is een wonder en genade van God. In Bolivia was ik een keer erg ziek, ik had hoge koorts. Ik bad tot Jezus en zei dat ik graag wilde blijven leven om Hem beter te leren kennen. Ik moest overgeven en was weer gezond, de koorts was weg.

Vergeven is voor mij het belangrijkste wat Jezus doet.
Na mijn bekering wist ik wat echte liefde is, namelijk geven zonder iets terug te verwachten.
Voor mijn bekering oordeelde ik veel en hard over anderen, nu niet meer.
Vroeger dacht ik als iemand mij iets gaf, dat hij wat van me wilde. Nu niet meer. Ik heb hoop gekregen en zelfvertrouwen. Ik was altijd vol twijfel, nu heb ik meer zelfvertrouwen
God geeft antwoord op onze gebeden. Dat is echt een wonder.

EBS 24-05-2016